From 1 - 10 / 31
  • Een bodemsite is een fysieke locatie die één of meer bodemlocaties groepeert, bijvoorbeeld een veld waar verschillende profielputten gelegen zijn of meerdere boringen uitgevoerd werden. Een bodemsite is gekoppeld aan één of meer bodemlocaties. Een bodemlocatie is gekoppeld aan 0 of één bodemsite. Een bodemsite kan een geometrie bevatten (polygoon), maar deze is niet verplicht. Indien er geen geometrie beschikbaar is, wordt als geometrie het convexe omhulsel van de puntlocaties van de gekoppelde bodemlocatie gebruikt.

  • Deze laag geeft de breuken weer zoals gedefinieerd in het Geologisch 3D model van de Vlaamse ondergrond. Het Geologisch 3D model is opgemaakt in het kader van de beheersovereenkomst van de Vlaamse overheid met VITO, onder de noemer VLAKO, in opdracht van het Vlaams Planbureau voor Omgeving

  • Op basis van de regionale grondwaterstroming worden verschillende opeenvolgende HCOV's afgebakend die als één geheel worden beschouwd: de grondwatersystemen. De grenzen zijn gebaseerd op de fysische kenmerken van de grondwaterreservoirs (naast enkele gewest- en landsgrenzen). De systemen worden begrensd door duidelijke barrières voor de grondwaterstroming zoals dikke kleilagen, geologische begrenzing, sterk drainerende rivieren, verziltingsgrenzen, ...

  • Op basis van de resultaten van een intensieve bodemkartering gedurende de jaren ’50 tot ’70 werd de Belgische bodemkaart opgesteld. Deze Belgische bodemkaart steunt op het Belgische bodemclassificatiesysteem. Het is een nationaal systeem dat uitsluitend voor de Belgische bodems werd opgesteld. Voor het Vlaamse Gewest werd deze bodemkaart daarom omgezet naar WRB-2014, de 3de editie van het internationaal bodemclassificatiesysteem World Reference Base. Het veld ‘Soil Unit’ geeft de standaard bodemnaam volgens WRB. Door het gebruik van ‘Reference Soil Groups' (gekleurde vlakken) en ‘Principal Qualifiers’ (bruin omlijnde polygonen met labels) kan de belangrijkste informatie uit de bodemkaart van België vertaald worden naar het WRB-systeem. Informatie over textuur, drainage, bodemmorfologie en chemische bodemvruchtbaarheid is weerhouden in 4 groepen van Supplementary Qualifiers. Het veld ‘Belgisch bodemtype’ is overgenomen van de oorspronkelijk bodemkaart. De vertaling werd gedaan per bodemdistrict aangegeven in het veld ‘Belgisch_bodemdistrict’.

  • Het betreft de datapunten van de twee meetcampagnes (2014 en 2017) van het elektromagnetisch onderzoek vanuit de lucht. De eerste campagne werd uitgevoerd aan de Oostkust (Knokke-Heist, Brugge en Damme) in april 2014 waarbij de weerstand van de ondergrond werd bepaald. Een helikopter vloog toen parallelle lijnen met een tussenafstand van 250m, met uitzondering van het Zwin waar een tussenafstand van 100m werd gehanteerd. De tweede campagne werd uitgevoerd in het kader van het Europese TOPSOIL project. In juli 2017 werden het Westelijk en Centraal kustgebied (Franse grens tot Boudewijnkanaal), het Meetjesland en Linkerscheldeoever in kaart gebracht. Voor het deelgebied Linkerscheldeoever werd samengewerkt met MOW-afdeling Maritieme Toegang, het Havenbedrijf Antwerpen, Maatschappij Linkerscheldeoever en het Agentschap voor Natuur en Bos. Bij dit onderzoek vloog een helikopter parallelle lijnen met een tussenafstand van ca. 250m. De data van beide meetcampagnes werd gebruikt om de verziltingskaart 2014/2017 op te maken en geeft aan waar effectief gemeten werd. Bij de datapunten horen ook verticale profielen langs de vlieglijn die de saliniteit van het grondwater weergeven. Voor de interpretatie wordt naast de saliniteit ook de bulk resistiviteit (in ohm.m), de lithologie, en de stratigrafie weergegeven. In de figuren zijn regelmatig onderbrekingen zichtbaar, op deze locaties kon de helikopter geen betrouwbare meting verrichten. De horizontale resolutie van deze figuren is de meetresolutie van de helikopter, met ongeveer een meting per 20 à 40m. De verticale resolutie is de laagindeling volgens de gebruikte inversiemethode.

  • De potentiële bodemerosiekaart per perceel (2021) geeft aan de hand van een klasse-indeling de totale potentiële erosie van een bepaald landbouwperceel weer. De totale potentiële erosie houdt geen rekening met het huidige landgebruik (grasland of akkerland). In het veld ‘Erosiegevoeligheid verzamelaanvraag’ staat de informatie die overeenkomt met de erosiegevoeligheid op de verzamelaanvraag 2021. De goedgekeurde bezwaren werden zowel in het veld 'Erosiegevoeligheid verzamelaanvraag' als in het veld 'Totale erosie' verwerkt. De goedgekeurde aanvragen van de verlaging van de erosiegevoeligheidsklasse op basis van een hoog koolstofgehalte werden in het veld 'Erosiegevoeligheid verzamelaanvraag' verwerkt met aanduiding van ‘/ C’ achter de erosiegevoeligheid, maar het veld 'Totale erosie' behield zijn oorspronkelijke waarde voor deze percelen. Erosie door water is een proces waarbij bodemdeeltjes door de impact van regendruppels en afstromend water worden losgemaakt en getransporteerd, hetzij laagsgewijs over een grote oppervlakte, hetzij geconcentreerd in geulen en ravijnen. Dit leidt o.m. tot een afname van de bodemkwaliteit en -productiviteit, maar ook tot belangrijke schade door modderoverlast in stroomafwaarts gelegen (woon)gebieden. Bodemerosie is een van de belangrijkste vormen van bodemaantasting in Vlaanderen. De potentiële bodemerosiekaart per perceel is gebaseerd op de landbouwgebruikspercelen ALV 2020 (export augustus 2020). De potentiële bodemerosiekaart per perceel werd opgesteld door het Vlaams Planbureau voor Omgeving door middel van computermodellering met een ruimtelijke resolutie van 5x5 m. De berekening van de erosie is gebaseerd op de herziene universele bodemverliesvergelijking of R.U.S.L.E. (Revised Universal Soil Loss Equation, Renard et al, 1991). Het betreft een empirisch model waarmee de gemiddelde jaarlijkse bodemerosiesnelheid per oppervlakte-eenheid als gevolg van intergeul- en geulerosie wordt berekend als een product van 6 factoren.

  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. De HCOV hoogtelagen bevat rasters die per rastercel de hoogtewaarde (in m TAW) weergeven van de ondergrens van de betrokken hydrogeologische laag (of de bovengrens in het geval van de sokkel).

  • Om het grondwater te kunnen beheren is de Vlaamse ondergrond opgedeeld in verschillende driedimensionale eenheden: de grondwaterlichamen. Binnen deze grondwaterlichamen worden milieudoelstellingen getoetst en indien nodig maatregelen opgelegd. De afbakening van grondwaterlichamen is verplicht gesteld in de Europese Kaderrichtlijn Water 2000/60/EG. Een grondwaterlichaam wordt hierin gedefinieerd als "een afzonderlijke watermassa in een of meer watervoerende lagen". De indeling van de ondergrond in verschillende grondwaterlichamen is voornamelijk gebaseerd op de fysische kenmerken van de grondwaterreservoirs en op de regionale grondwaterstroming. De opeenvolging van watervoerende (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (klei, ...) en het voorkomen van duidelijke barrieres voor de grondwaterstroming (dikke kleilagen, breuken, grondwaterscheidingen, sterk drainerende rivieren, verziltingsgrenzen, ...) vormen de belangrijkste uitgangspunten. Er werd voor de afbakening van de grondwaterlichamen dan ook uitgegaan van de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering) en van de indeling van de ondergrond van Vlaanderen in grondwatersystemen. De grondwaterlichamen zijn driedimensionaal en kunnen zowel naast elkaar als boven elkaar voorkomen. In totaal zijn er 42 grondwaterlichamen. Ze verschillen onderling zeer sterk: * oppervlakte van 50 km^2 tot 6000 km^2 * dikte van 20m tot 1000m * Kh van 0,000005 tot 2300 m/dag * van zoet tot zout * opgebouwd uit voornamelijk kalksteen, zand, grind, veen, silt, ... * ... De grondwaterlichamen hebben zowel een naam als een code. De code is als volgt opgebouwd: De naamgeving van een grondwaterlichaam is steeds gebaseerd op de HCOV-code van de belangrijkste watervoerende laag. Elk grondwaterlichaam heeft eveneens een betekenisvolle code "GWS_HCOV_GWL_NR" meegekregen. De code bestaat uit een afkorting van het grondwatersysteem waarin het grondwater-lichaam gelegen is (bijvoorbeeld CVS, Centraal Vlaams Systeem), gevolgd door de HCOV-code, die overeenstemt met een belangrijkste watervoerende laag (bijvoorbeeld 0600 staat voor het Ledo-Paniseliaan-Brusseliaan Aquifersysteem). Dan wordt de afkorting "GWL" toegevoegd, waarna een volgnummer NR wijst op de verdere ruimtelijke indeling van de watervoerende laag in verschillende regio's. Tenslotte werd in sommige gevallen de letter "s" en "m" toegevoegd, waarmee wordt aangegeven dat een grondwaterlichaam werd opgesplitst in een deel dat enerzijds in Scheldedistrict of anderzijds in het Maasdistrict te situeren is. Om het driedimensionale aspect van de grondwaterlichamen te helpen verduidelijken werden deze opgesplitst in horizonten, i.e. de volgorde waarop de grondwaterlichamen in de diepte voorkomen. Op een gegeven plaats komt elk grondwaterlichaam maximum in één horizont voor en komt er in elke horizont maximum één grondwaterlichaam voor. "1" betekent dat het grondwaterlichaam bovenaan voorkomt, "2" dat het als tweede grondwaterlichaam voorkomt, "3" als derde,... Andersom kan gezegd worden dat er 4 grondwaterlichamen boven een grondwaterlichaam met horizont "5" voorkomen.

  • In de DOV-databank is elke waarneming van grondlagen een boring. Bij de meeste boringen wordt er met een boortoestel een gat gemaakt in de ondergrond om de verschillende grondlagen te kunnen beschrijven. Aan de hand van een boring krijg je een beeld van het materiaal in de ondergrond met toenemende diepte. Afhankelijk van het doel waarvoor de boring geplaatst wordt, zal men een geschikte boormethode toepassen. Boringen worden geplaatst voor verkennend bodemonderzoek, monstername van het sediment en/of grondwater, bepaling van bodemfysische parameters, milieuhygiënisch onderzoek,… Afhankelijk van de diepte, soort materiaal, en het al dan niet boren tot onder de grondwatertafel kan men kiezen uit verscheidene systemen voor handmatig of machinaal te boren. Het bodemmateriaal dat vrijkomt, kan gebruikt worden om een profiel van de ondergrond op te stellen of om er grondmonsters van te nemen om verdere analyses op uit te voeren. Vaak is het de bedoeling een put uit te bouwen zodat water kan gewonnen worden (zie ook grondwatermeetnet en grondwatervergunningen). Soms worden boringen uitgevoerd om een aantal geotechnische karakteristieken te bepalen of om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. Oppervlakkige waarnemingen van de ondergrond noemen we ook boringen. Vooral rond 1900 beschreven een aantal geologen vaak de oppervlakkige lagen. In de databank staan er dan ook verschillende boringen met een diepte van 0 meter. Het gaat vooral om weginsnijdingen of om zichtbare lithologische kenmerken langs de oppervlakte. Gekoppeld aan de boringen zijn waar beschikbaar ook formele interpretaties van de stratigrafie.

  • De erosiegevoeligheidskaart van de Vlaamse gemeenten geeft voor elke gemeente in Vlaanderen de gemiddelde gevoeligheid voor erosie weer (status 2006). De laag is een afgeleide van de potentiële bodemerosiekaart per perceel (2006). Deze laatste kaart werd opgesteld door middel van computermodellering door de Onderzoeksgroep Fysische en Regionale Geografie, Departement Aard- en Omgevingswetenschappen, K.U.Leuven.