From 1 - 10 / 69
  • De heffing moet grondwaterverbruikers aanzetten tot een spaarzaam gebruik van grondwater. Ook wil ze het gebruik van meer duurzame alternatieven, zoals het gebruik van regenwater, stimuleren. De ontvangen heffingsbedragen worden integraal doorgestort naar het MINA-fonds. Het heffingenbeleid is gebaseerd op het principe van de laag- en de gebiedsfactor. In de heffingsformule zijn deze factoren ingebouwd. De laagfactor heeft betrekking op een hydrogeologische hoofdeenheid (HCOV-code) en wordt gebruikt voor lagen die in hun geheel een verscherpt heffingenbeleid vereisen. Met de gebiedsfactor kan een laag lokaal een differentiatie in de heffing aangebracht worden.

  • De heffing moet grondwaterverbruikers aanzetten tot een spaarzaam gebruik van grondwater. Ook wil ze het gebruik van meer duurzame alternatieven, zoals het gebruik van regenwater, stimuleren. De ontvangen heffingsbedragen worden integraal doorgestort naar het MINA-fonds. Het heffingenbeleid is gebaseerd op het principe van de laag- en de gebiedsfactor. In de heffingsformule zijn deze factoren ingebouwd. De laagfactor heeft betrekking op een hydrogeologische hoofdeenheid (HCOV-code) en wordt gebruikt voor lagen die in hun geheel een verscherpt heffingenbeleid vereisen. Met de gebiedsfactor kan een laag lokaal een differentiatie in de heffing aangebracht worden.

  • De heffing moet grondwaterverbruikers aanzetten tot een spaarzaam gebruik van grondwater. Ook wil ze het gebruik van meer duurzame alternatieven, zoals het gebruik van regenwater, stimuleren. De ontvangen heffingsbedragen worden integraal doorgestort naar het MINA-fonds. Het heffingenbeleid is gebaseerd op het principe van de laag- en de gebiedsfactor. In de heffingsformule zijn deze factoren ingebouwd. De laagfactor heeft betrekking op een hydrogeologische hoofdeenheid (HCOV-code) en wordt gebruikt voor lagen die in hun geheel een verscherpt heffingenbeleid vereisen. Met de gebiedsfactor kan een laag lokaal een differentiatie in de heffing aangebracht worden.

  • Bedoeling was om aan de inhoud van de bestaande kaarten niet te raken, enkel daar waar er aan de randen moeilijkheden ondervonden werden met aaneensluiting. In eerste instantie werd nagegaan waar de boringen gelokaliseerd zijn in die specifieke probleemgrensstroken. Voor het aaneensluiten van de verschillende kaartbladen werden de interpretaties van de respectievelijke boringen zorgvuldig bekeken en zonodig geherinterpreteerd om aaneensluiting mogelijk te maken. Op de resulterende kaart worden uiteindelijk 25 karteereenheden onderscheiden. Iedere karteereenheid is genetisch en chronostratigrafisch gedefinieerd. De karteereenheden vormen de bouwstenen van de verschillende profieltypes. Een profieltype is dus gedefinieerd aan de hand van een welbepaalde opeenvolging van de karteereenheden. Om een profieltypekaart leesbaar te houden is het echter wenselijk om het aantal eenheden per profieltype te beperken tot acht (Mengling & Vinken, 1975). Dat maximum aantal eenheden is in geen enkel profieltype bereikt. De oorspronkelijke karteereenheden waren verschillend gedefinieerd, afhankelijk van de opdrachthouder die de kartering (1/50.000) heeft uitgevoerd, of zelfs van kaartblad tot kaartblad opgesteld door dezelfde opdrachthouder. Sommige karteereenheden waren lithostratigrafisch benoemd, anderen waren lithologisch gedefinieerd. Daarenboven gebruikten de diverse opdrachthouders doorgaans verschillende lithostratigrafische benamingen voor dezelfde karteereenheid. Met de doelstelling voor ogen dat deze overzichtskaart in eerste instantie voor een niet-geoloog is bestemd, is geopteerd voor een eenvoudige definiëring van de karteereenheden. De karteereenheden zijn bijgevolg gedefinieerd aan de hand van de genese en de ouderdom van de afzettingen. Op basis van de genese worden vier groepen onderscheiden, namelijk fluviatiele afzettingen (F), eolische afzettingen (E), getijdenafzettingen (G) en hellingsafzettingen (H). Wat de quartaire chronostratigrafie betreft, worden in Vlaanderen twee classificaties gevolgd. Een eerste groep volgt de internationale classificatie zoals die is vastgelegd door de International Union of Geological Sciences (IUGS, 2000). Daarbij vangt het Quartair 1,81 miljoen jaar geleden aan. Die bepaling is echter alleen gebaseerd op de studie van mariene sedimenten die afkomstig zijn van Zuid-Italië (Aguirre & Pasini, 1985). De kaarten die de Katholieke Universiteit Leuven heeft opgesteld volgen deze classificatie. Een tweede groep volgt de Noordwest-Europese classificatie. Het Quartair, meer bepaald het Pleistoceen, is oorspronkelijk gedefinieerd in Noordwest-Europa als de periode waarin koude invloeden duidelijk hun stempel op de afzettingen hebben gedrukt (Lyell, 1839). Het Quartair is dan ook met een koude fase begonnen ongeveer 2,6 miljoen jaar geleden. Die fase wordt onder andere gekenmerkt door het verdwijnen van de subtropische planten, door veranderingen bij de zoogdieren en door de aanwezigheid van schelpen en andere organismen in de Noordzee die vandaag nog enkel in koudere gebieden voorkomen. Al die veranderingen vallen zo goed als samen met de omkering van het aardmagnetische veld, de Gauss – Matuyamagrens genoemd. Op basis van die elementen gebruikt de auteur van deze quartairgeologische overzichtskaart, evenals onder andere geologen in België, Nederland, Groot-Brittannië en in andere landen, de oorspronkelijke definiëring van het Quartair. In de "plenaire sessie van het ICS in Kyoto (1992)" is gebleken dat de sterke stroming binnen de groep van quartairgeologen om de ondergrens van het Quartair te herdefiniëren naar de vroegere grens van ongeveer 2,6 miljoen jaar resultaten boekt. Een gezamenlijke groep van specialisten uit het Quartair en het Neogeen onderzoekt het probleem opnieuw. Aangezien beide classificaties in Vlaanderen worden gehanteerd, is bij de opmaak van deze kaart een chronostratigrafische overzichtstabel opgesteld waarop beide classificaties zijn voorgesteld zodat de gebruiker steeds een leidraad bij de hand heeft om de informatie in de tijd te plaatsen.

  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. HCOV_1000 (Paleoceen Aquifersysteem) wordt voornamelijk gevormd door de verschillende opeenvolgende watervoerende lagen behorende tot de Landen Groep (Formaties van Tienen en Hannut) en de Formaties van Heers en Opglabbeek. Het betreft hier een sterk heterogeen samengesteld watervoerend pakket, waarin verschillende minder doorlatende kleiige lagen aanwezig zijn. De dataset “HCOV_1000, basis van het Paleoceen Aquifersysteem” geeft in een raster per rastercel de hoogtewaarde (in m TAW) weer van de ondergrens van deze hydrogeologische laag.

  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. HCOV_1100 (Krijt Aquifersysteem) omvat de Formatie van Houthem, de krijtformaties van Maastricht, Gulpen, Vaals en Aken, de Turoonmergels op het Massief van Brabant en de geologische lagen van het Wealdiaan. De dataset “HCOV_1100, basis van het Krijt Aquifersysteem” geeft in een raster per rastercel de hoogtewaarde (in m TAW) weer van de ondergrens van deze hydrogeologische laag.

  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. HCOV_1000 (Paleoceen Aquifersysteem) wordt voornamelijk gevormd door de verschillende opeenvolgende watervoerende lagen behorende tot de Landen Groep (Formaties van Tienen en Hannut) en de Formaties van Heers en Opglabbeek. Het betreft hier een sterk heterogeen samengesteld watervoerend pakket, waarin verschillende minder doorlatende kleiige lagen aanwezig zijn. De dataset “HCOV_1000, dikte van het Paleoceen Aquifersysteem” geeft in een raster per rastercel de dikte weer van deze hydrogeologische laag.

  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. Deze hydrogeologische hoofdeenheid omvat de Formatie van Houthem, de krijtformaties van Maastricht, Gulpen, Vaals en Aken, de Turoonmergels op het Massief van Brabant en de geologische lagen van het Wealdiaan.

  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. HCOV_0700 (Paniseliaan Aquitard) wordt gevormd door de kleilagen behorende tot de Ieper Groep, meer in het bijzonder de Formatie van Gent. De dataset “HCOV_0700, basis van de Paniseliaan Aquitard” geeft in een raster per rastercel de hoogtewaarde (in m TAW) weer van de ondergrens van deze hydrogeologische laag.

  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. HCOV_0200 (Kempens Aquifersysteem) wordt gevormd door alle Tertiaire en Quartaire afzettingen boven de Boomse kleilaag. Geografisch komen deze lagenhoofdzakelijk voor in het bekken van de Kempen. Het betreft hier de zone ten noordoosten van de dagzoming van de Formatie van Boom. Deze hydrogeologische zone bestaat hoofdzakelijk uit een opeenvolging van diverse Tertiaire en Quartaire zanden, afgewisseld met al dan niet belangrijke lokale kleilagen. De dataset “HCOV_0210, basis van de afzettingen ten noorden van de Feldbiss-breukzone” geeft in een raster per rastercel de hoogtewaarde (in m TAW) weer van de ondergrens van deze hydrogeologische laag. De subeenheid 0210 omvat het lokale hydrogeologisch systeem opgebouwd door de verschillende leden behorende tot de Kiezeloölietformatie en de zanden van Lommel en Bocholt, deel van de Maas- en Rijnafzettingen. In tegenstelling tot de andere sub-eenheden komt de 0210 enkel voor ten noorden van de Feldbiss-breukzone. Het betreft hier dus voornamelijk een geografisch afgesloten geheel.