From 1 - 10 / 31
  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. De HCOV hoogtelagen bevat rasters die per rastercel de hoogtewaarde (in m TAW) weergeven van de ondergrens van de betrokken hydrogeologische laag (of de bovengrens in het geval van de sokkel).

  • Alle grondwaterlocaties die opgenomen zijn in de Databank Ondergrond Vlaanderen kunnen via deze kaartlaag bekeken worden. Er zijn verschillende types grondwaterlocaties gedefinieerd: (putten en natuurlijke winningen). En ook verschillende filtertypes (pompfilters, infiltratiefilters, omkeerbare pomp/infiltratiefilters, peilfilters, natuurlijke filters (bronnen en vijvers) Deze locaties worden bijgehouden voor verschillende doeleinden, waaronder: - de winningsputten en peilputten van exploitanten, deze worden ingevoerd op basis van het dossier van de grondwatervergunning - de putten van de grondwatermeetnetten van VMM - de meetputten van INBO en andere natuurorganisaties

  • Dit bestand geeft een overzicht van de locatie van de gebruikte seismische lijnen, de campagne waartoe ze behoren, de ouderdom en het doel waarvoor ze gebruikt werden bij de opmaak van het Geologisch 3D model van de Vlaamse ondergrond. Het Geologisch 3D model is opgemaakt in het kader van de beheersovereenkomst van de Vlaamse overheid met VITO, onder de noemer VLAKO, in opdracht van het Vlaams Planbureau voor Omgeving

  • Deze laag geeft de breuken weer zoals gedefinieerd in het Geologisch 3D model van de Vlaamse ondergrond. Het Geologisch 3D model is opgemaakt in het kader van de beheersovereenkomst van de Vlaamse overheid met VITO, onder de noemer VLAKO, in opdracht van het Vlaams Planbureau voor Omgeving

  • De erosiegevoeligheidskaart van de Vlaamse gemeenten geeft voor elke gemeente in Vlaanderen de gemiddelde gevoeligheid voor erosie weer (status 2006). De laag is een afgeleide van de potentiële bodemerosiekaart per perceel (2006). Deze laatste kaart werd opgesteld door middel van computermodellering door de Onderzoeksgroep Fysische en Regionale Geografie, Departement Aard- en Omgevingswetenschappen, K.U.Leuven.

  • Meer informatie over de bodem op een bepaalde locatie wordt vaak verkregen door observaties. Deze laag bevat observaties van de chemische parameters(bv.: C/N ratio, calciumcarbonaatgehalte, sorptie totaal HCL, sorptie minerale fractie,…..). Er zijn twee soorten observaties: enkelvoudige en meervoudige observaties. In het eerste geval komt één parameter overeen met één meetwaarde; in het tweede geval met meerdere meetpunten en -waarden. Een enkelvoudige of meervoudige observatie is steeds gekoppeld aan één bodemlocatie, één diepteinterval, één bodemsite of één bodemmonster. Een bodemlocatie, bodemsite, diepte-interval of bodemmonster kan 0 of meer observaties hebben. Er zijn drie verschillende types enkelvoudige observaties: er wordt een onderscheid gemaakt tussen observaties van een numerieke waarde (dit zijn metingen), observaties met een vrije tekstwaarde (dit zijn waarnemingen) en observaties die gecategoriseerd worden via een keuzelijst (dit zijn gecodeerde observaties). Elk van deze enkelvoudige observaties wordt gekenmerkt door één parameter en één meetwaarde (hetzij numeriek, vrije tekst of een item uit een keuzelijst). Meervoudige observaties zijn reeksen van metingen – in dit geval wordt één parameter beschreven door meerdere numerieke meetwaarden. Observaties die gekoppeld worden aan een diepteinterval of bodemmonster gelden altijd voor de volledige diepte van dit diepteinterval of monster. Observaties gekoppeld aan een bodemlocatie of een bodemsite kunnen 0, één of twee dieptes hebben voor respectievelijk observaties onafhankelijk van de diepte, observaties op een bepaalde diepte of in een bepaald interval. Observaties kunnen optioneel gekoppeld worden met een observatiemethode, die de methode beschrijft waarmee de waarde bepaald werd, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de procedure of norm die gevolgd werd.

  • Op basis van de regionale grondwaterstroming worden verschillende opeenvolgende HCOV's afgebakend die als één geheel worden beschouwd: de grondwatersystemen. De grenzen zijn gebaseerd op de fysische kenmerken van de grondwaterreservoirs (naast enkele gewest- en landsgrenzen). De systemen worden begrensd door duidelijke barrières voor de grondwaterstroming zoals dikke kleilagen, geologische begrenzing, sterk drainerende rivieren, verziltingsgrenzen, ...

  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. De HCOV hoogtelagen bevat rasters die per rastercel de hoogtewaarde (in m TAW) weergeven van de ondergrens van de betrokken hydrogeologische laag (of de bovengrens in het geval van de sokkel).

  • Om het grondwater te kunnen beheren is de Vlaamse ondergrond opgedeeld in verschillende driedimensionale eenheden: de grondwaterlichamen. Binnen deze grondwaterlichamen worden milieudoelstellingen getoetst en indien nodig maatregelen opgelegd. De afbakening van grondwaterlichamen is verplicht gesteld in de Europese Kaderrichtlijn Water 2000/60/EG. Een grondwaterlichaam wordt hierin gedefinieerd als "een afzonderlijke watermassa in een of meer watervoerende lagen". De indeling van de ondergrond in verschillende grondwaterlichamen is voornamelijk gebaseerd op de fysische kenmerken van de grondwaterreservoirs en op de regionale grondwaterstroming. De opeenvolging van watervoerende (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (klei, ...) en het voorkomen van duidelijke barrieres voor de grondwaterstroming (dikke kleilagen, breuken, grondwaterscheidingen, sterk drainerende rivieren, verziltingsgrenzen, ...) vormen de belangrijkste uitgangspunten. Er werd voor de afbakening van de grondwaterlichamen dan ook uitgegaan van de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering) en van de indeling van de ondergrond van Vlaanderen in grondwatersystemen. De grondwaterlichamen zijn driedimensionaal en kunnen zowel naast elkaar als boven elkaar voorkomen. In totaal zijn er 42 grondwaterlichamen. Ze verschillen onderling zeer sterk: * oppervlakte van 50 km^2 tot 6000 km^2 * dikte van 20m tot 1000m * Kh van 0,000005 tot 2300 m/dag * van zoet tot zout * opgebouwd uit voornamelijk kalksteen, zand, grind, veen, silt, ... * ... De grondwaterlichamen hebben zowel een naam als een code. De code is als volgt opgebouwd: De naamgeving van een grondwaterlichaam is steeds gebaseerd op de HCOV-code van de belangrijkste watervoerende laag. Elk grondwaterlichaam heeft eveneens een betekenisvolle code "GWS_HCOV_GWL_NR" meegekregen. De code bestaat uit een afkorting van het grondwatersysteem waarin het grondwater-lichaam gelegen is (bijvoorbeeld CVS, Centraal Vlaams Systeem), gevolgd door de HCOV-code, die overeenstemt met een belangrijkste watervoerende laag (bijvoorbeeld 0600 staat voor het Ledo-Paniseliaan-Brusseliaan Aquifersysteem). Dan wordt de afkorting "GWL" toegevoegd, waarna een volgnummer NR wijst op de verdere ruimtelijke indeling van de watervoerende laag in verschillende regio's. Tenslotte werd in sommige gevallen de letter "s" en "m" toegevoegd, waarmee wordt aangegeven dat een grondwaterlichaam werd opgesplitst in een deel dat enerzijds in Scheldedistrict of anderzijds in het Maasdistrict te situeren is. Om het driedimensionale aspect van de grondwaterlichamen te helpen verduidelijken werden deze opgesplitst in horizonten, i.e. de volgorde waarop de grondwaterlichamen in de diepte voorkomen. Op een gegeven plaats komt elk grondwaterlichaam maximum in één horizont voor en komt er in elke horizont maximum één grondwaterlichaam voor. "1" betekent dat het grondwaterlichaam bovenaan voorkomt, "2" dat het als tweede grondwaterlichaam voorkomt, "3" als derde,... Andersom kan gezegd worden dat er 4 grondwaterlichamen boven een grondwaterlichaam met horizont "5" voorkomen.

  • Deze laag geeft per uitgegeven (milieu/omgevings)vergunning de verzameling van kadastrale percelen weer waarop deze van toepassing is.