From 1 - 10 / 31
  • Op basis van de regionale grondwaterstroming worden verschillende opeenvolgende HCOV's afgebakend die als één geheel worden beschouwd: de grondwatersystemen. De grenzen zijn gebaseerd op de fysische kenmerken van de grondwaterreservoirs (naast enkele gewest- en landsgrenzen). De systemen worden begrensd door duidelijke barrières voor de grondwaterstroming zoals dikke kleilagen, geologische begrenzing, sterk drainerende rivieren, verziltingsgrenzen, ...

  • Om het grondwater te kunnen beheren is de Vlaamse ondergrond opgedeeld in verschillende driedimensionale eenheden: de grondwaterlichamen. Binnen deze grondwaterlichamen worden milieudoelstellingen getoetst en indien nodig maatregelen opgelegd. De afbakening van grondwaterlichamen is verplicht gesteld in de Europese Kaderrichtlijn Water 2000/60/EG. Een grondwaterlichaam wordt hierin gedefinieerd als "een afzonderlijke watermassa in één of meer watervoerende lagen". De indeling van de ondergrond in verschillende grondwaterlichamen is voornamelijk gebaseerd op de fysische kenmerken van de grondwaterreservoirs en op de regionale grondwaterstroming. De opeenvolging van watervoerende (zand, grind, krijt, vast gesteente, …) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (klei, …) en het voorkomen van duidelijke barrières voor de grondwaterstroming (dikke kleilagen, breuken, grondwaterscheidingen, sterk drainerende rivieren, verziltingsgrenzen, …) vormen de belangrijkste uitgangspunten. Er werd voor de afbakening van de grondwaterlichamen dan ook uitgegaan van de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering) en van de indeling van de ondergrond van Vlaanderen in grondwatersystemen. De grondwaterlichamen zijn driedimensionaal en kunnen zowel naast elkaar als boven elkaar voorkomen. In totaal zijn er 42 grondwaterlichamen. Ze verschillen onderling zeer sterk: * oppervlakte van 50 km² tot 6000 km² * dikte van 20m tot 1000m * Kh van 0,000005 tot 2300 m/dag * van zoet tot zout * opgebouwd uit voornamelijk kalksteen, zand, grind, veen, silt, ... * ... De grondwaterlichamen hebben zowel een naam als een code. De code is als volgt opgebouwd: De naamgeving van een grondwaterlichaam is steeds gebaseerd op de HCOV-code van de belangrijkste watervoerende laag. Elk grondwaterlichaam heeft eveneens een betekenisvolle code "GWS_HCOV_GWL_NR" meegekregen. De code bestaat uit een afkorting van het grondwatersysteem waarin het grondwater-lichaam gelegen is (bijvoorbeeld CVS, Centraal Vlaams Systeem), gevolgd door de HCOV-code, die overeenstemt met een belangrijkste watervoerende laag (bijvoorbeeld 0600 staat voor het Ledo-Paniseliaan-Brusseliaan Aquifersysteem). Dan wordt de afkorting "GWL" toegevoegd, waarna een volgnummer NR wijst op de verdere ruimtelijke indeling van de watervoerende laag in verschillende regio's. Tenslotte werd in sommige gevallen de letter "s" en "m" toegevoegd, waarmee wordt aangegeven dat een grondwaterlichaam werd opgesplitst in een deel dat enerzijds in Scheldedistrict of anderzijds in het Maasdistrict te situeren is. Om het driedimensionale aspect van de grondwaterlichamen te helpen verduidelijken werden er horizonten toegevoegd, i.e. de volgorde waarop de grondwaterlichamen in de diepte voorkomen. Deze dataset bevat een een kommagescheiden lijst van horizonten waarin het grondwaterlichaam voorkomt. Bv. "1" betekent dat het grondwaterlichaam enkel als eerste (minst diepe) grondwaterlichaam voorkomt; "1,2,3" betekent dat het grondwaterlichaam, afhankelijk van de plaats in Vlaanderen, als eerste, tweede of derde grondwaterlichaam in de diepte voorkomt; "3,4,5" betekent dat het grondwaterlichaam minimaal twee en maximaal vier grondwaterlichamen boven zich heeft. Om voor een gegeven plaats precies te weten wat de volgorde is van de grondwaterlichamen kan er gebruik gemaakt worden van de laag “grondwaterlichamen (horizonten)”.

  • Om het grondwater te kunnen beheren is de Vlaamse ondergrond opgedeeld in verschillende driedimensionale eenheden: de grondwaterlichamen. Binnen deze grondwaterlichamen worden milieudoelstellingen getoetst en indien nodig maatregelen opgelegd. De afbakening van grondwaterlichamen is verplicht gesteld in de Europese Kaderrichtlijn Water 2000/60/EG. Een grondwaterlichaam wordt hierin gedefinieerd als "een afzonderlijke watermassa in een of meer watervoerende lagen". De indeling van de ondergrond in verschillende grondwaterlichamen is voornamelijk gebaseerd op de fysische kenmerken van de grondwaterreservoirs en op de regionale grondwaterstroming. De opeenvolging van watervoerende (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (klei, ...) en het voorkomen van duidelijke barrieres voor de grondwaterstroming (dikke kleilagen, breuken, grondwaterscheidingen, sterk drainerende rivieren, verziltingsgrenzen, ...) vormen de belangrijkste uitgangspunten. Er werd voor de afbakening van de grondwaterlichamen dan ook uitgegaan van de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering) en van de indeling van de ondergrond van Vlaanderen in grondwatersystemen. De grondwaterlichamen zijn driedimensionaal en kunnen zowel naast elkaar als boven elkaar voorkomen. In totaal zijn er 42 grondwaterlichamen. Ze verschillen onderling zeer sterk: * oppervlakte van 50 km^2 tot 6000 km^2 * dikte van 20m tot 1000m * Kh van 0,000005 tot 2300 m/dag * van zoet tot zout * opgebouwd uit voornamelijk kalksteen, zand, grind, veen, silt, ... * ... De grondwaterlichamen hebben zowel een naam als een code. De code is als volgt opgebouwd: De naamgeving van een grondwaterlichaam is steeds gebaseerd op de HCOV-code van de belangrijkste watervoerende laag. Elk grondwaterlichaam heeft eveneens een betekenisvolle code "GWS_HCOV_GWL_NR" meegekregen. De code bestaat uit een afkorting van het grondwatersysteem waarin het grondwater-lichaam gelegen is (bijvoorbeeld CVS, Centraal Vlaams Systeem), gevolgd door de HCOV-code, die overeenstemt met een belangrijkste watervoerende laag (bijvoorbeeld 0600 staat voor het Ledo-Paniseliaan-Brusseliaan Aquifersysteem). Dan wordt de afkorting "GWL" toegevoegd, waarna een volgnummer NR wijst op de verdere ruimtelijke indeling van de watervoerende laag in verschillende regio's. Tenslotte werd in sommige gevallen de letter "s" en "m" toegevoegd, waarmee wordt aangegeven dat een grondwaterlichaam werd opgesplitst in een deel dat enerzijds in Scheldedistrict of anderzijds in het Maasdistrict te situeren is. Om het driedimensionale aspect van de grondwaterlichamen te helpen verduidelijken werden deze opgesplitst in horizonten, i.e. de volgorde waarop de grondwaterlichamen in de diepte voorkomen. Op een gegeven plaats komt elk grondwaterlichaam maximum in één horizont voor en komt er in elke horizont maximum één grondwaterlichaam voor. "1" betekent dat het grondwaterlichaam bovenaan voorkomt, "2" dat het als tweede grondwaterlichaam voorkomt, "3" als derde,... Andersom kan gezegd worden dat er 4 grondwaterlichamen boven een grondwaterlichaam met horizont "5" voorkomen.

  • Het betreft de datapunten van de twee meetcampagnes (2014 en 2017) van het elektromagnetisch onderzoek vanuit de lucht. De eerste campagne werd uitgevoerd aan de Oostkust (Knokke-Heist, Brugge en Damme) in april 2014 waarbij de weerstand van de ondergrond werd bepaald. Een helikopter vloog toen parallelle lijnen met een tussenafstand van 250m, met uitzondering van het Zwin waar een tussenafstand van 100m werd gehanteerd. De tweede campagne werd uitgevoerd in het kader van het Europese TOPSOIL project. In juli 2017 werden het Westelijk en Centraal kustgebied (Franse grens tot Boudewijnkanaal), het Meetjesland en Linkerscheldeoever in kaart gebracht. Voor het deelgebied Linkerscheldeoever werd samengewerkt met MOW-afdeling Maritieme Toegang, het Havenbedrijf Antwerpen, Maatschappij Linkerscheldeoever en het Agentschap voor Natuur en Bos. Bij dit onderzoek vloog een helikopter parallelle lijnen met een tussenafstand van ca. 250m. De data van beide meetcampagnes werd gebruikt om de verziltingskaart 2014/2017 op te maken en geeft aan waar effectief gemeten werd. Bij de datapunten horen ook verticale profielen langs de vlieglijn die de saliniteit van het grondwater weergeven. Voor de interpretatie wordt naast de saliniteit ook de bulk resistiviteit (in ohm.m), de lithologie, en de stratigrafie weergegeven. In de figuren zijn regelmatig onderbrekingen zichtbaar, op deze locaties kon de helikopter geen betrouwbare meting verrichten. De horizontale resolutie van deze figuren is de meetresolutie van de helikopter, met ongeveer een meting per 20 à 40m. De verticale resolutie is de laagindeling volgens de gebruikte inversiemethode.

  • Dit bestand geeft een overzicht van de locatie van de gebruikte seismische lijnen, de campagne waartoe ze behoren, de ouderdom en het doel waarvoor ze gebruikt werden bij de opmaak van het Geologisch 3D model van de Vlaamse ondergrond. Het Geologisch 3D model is opgemaakt in het kader van de beheersovereenkomst van de Vlaamse overheid met VITO, onder de noemer VLAKO, in opdracht van het Vlaams Planbureau voor Omgeving

  • Deze kaartlaag geeft het voorkomen weer van de (niveo-)eolische leemafzettingen in Vlaanderen alsook het voorkomen van de zand- en grindafzettingen afkomstig van de Maas en de Rijn. Van beide types delfstoffen werd een voxelmodel gemaakt.

  • Op basis van de resultaten van een intensieve bodemkartering gedurende de jaren ’50 tot ’70 werd de Belgische bodemkaart opgesteld. Deze Belgische bodemkaart steunt op het Belgische bodemclassificatiesysteem. Het is een nationaal systeem dat uitsluitend voor de Belgische bodems werd opgesteld. Voor het Vlaamse Gewest werd deze bodemkaart daarom omgezet naar WRB-2014, de 3de editie van het internationaal bodemclassificatiesysteem World Reference Base. Het veld ‘Soil Unit’ geeft de standaard bodemnaam volgens WRB. Door het gebruik van ‘Reference Soil Groups' (gekleurde vlakken) en ‘Principal Qualifiers’ (bruin omlijnde polygonen met labels) kan de belangrijkste informatie uit de bodemkaart van België vertaald worden naar het WRB-systeem. Informatie over textuur, drainage, bodemmorfologie en chemische bodemvruchtbaarheid is weerhouden in 4 groepen van Supplementary Qualifiers. Het veld ‘Belgisch bodemtype’ is overgenomen van de oorspronkelijk bodemkaart. De vertaling werd gedaan per bodemdistrict aangegeven in het veld ‘Belgisch_bodemdistrict’.

  • Een bodemlocatie is ofwel een profielput of een boring. Een boring is altijd één puntlocatie (x,y,z) en een profielput heeft minimum één en maximum twee puntlocaties (begin- en eindpunt van de profielput). Een profielput is een uitgegraven put in de bodem waarin profielbeschrijvingen, monsternames of bodemobservaties worden uitgevoerd. Een profielbeschrijving is een waarneming van bodemhorizonten en/of bodemlagen in een uitgegraven profielput. Een bodemhorizont is een visueel te onderscheiden deel van de bodem dat ontstaan is door omzetting van het moedermateriaal door pedogenetische processen of door het afzetten van organisch materiaal. Een bodemhorizont heeft voor de meeste bodemvariabelen homogene morfologische en analytische karakteristieken. Een bodemlaag daarentegen is ontstaan door niet-pedogenetische processen. Aan de hand van een profielput krijg je een beeld van de bodemkundige opbouw. Een boring is het resultaat van het boren in de ondergrond met verwijdering van bodem door middel van een gereedschap in de vorm van een holle buis. Aan de hand van dit opgeboorde bodemmateriaal worden bodembeschrijvingen, bodemobservaties en monsternames uitgevoerd. De bodemlocaties uit de 'Aardewerk-Vlaanderen-2010' databank worden afzonderlijk ontsloten in de datasets 'Bodemprofielen kartering Belgische bodemkaart' en 'Oppervlaktemonsters kartering Belgische bodemkaart'.

  • Vlaanderen is opgebouwd uit een afwisseling van watervoerende lagen (zand, grind, krijt, vast gesteente, ...) en regionaal voorkomende niet-watervoerende lagen (bijvoorbeeld klei). De opeenvolging van deze aquifers en aquitards heeft in Vlaanderen een eigen codering: de Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen (HCOV-codering). De HCOV-codering is opgebouwd uit hydrogeologische hoofd-, sub- en basiseenheden. De hoofdeenheid groepeert een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrogeologische eigenschappen hebben en zo één geheel vormen. De HCOV hoogtelagen bevat rasters die per rastercel de hoogtewaarde (in m TAW) weergeven van de ondergrens van de betrokken hydrogeologische laag (of de bovengrens in het geval van de sokkel).

  • De gevoeligheidskaart voor grondverschuivingen geeft een eerste indicatie van de gevoeligheid voor grondverschuivingen op zeer lokaal niveau in een studiegebied gelegen ten westen van Brussel, in het zuiden van de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. Aan de basis van de kaart ligt een statisch model dat gebaseerd is op logistische regressie voor zeldzame gebeurtenissen. Deze procedure legt het statistisch verband tussen de ligging van de gekarteerde (op het terrein geïnventariseerde) grondverschuivingen en de mogelijke controlerende factoren. Het model werd toegepast in een GIS omgeving voor rasters van 10 m op 10 m en voorspelt de kans op het voorkomen van een grondverschuiving op basis van de hellingsgradiënt, de oriëntatie van de helling (NW, W, ZW en Z), en de aanwezigheid van bepaalde litho-stratigrafische formaties (de formatie van Gent, lid van Vlierzele en lid van Merelbeke, de formatie van Tielt en de formatie van Kortrijk, lid van Aalbeke). Initieel werd aan elk raster een kans op het voorkomen van grondverschuivingen toegekend. Deze kanswaarden (tussen 0 en 1) werden in 4 klassen onderverdeeld, resulterend in pixels met lage, matige, hoge en zeer hoge gevoeligheid. Het werken met klassegrenzen op zich impliceert dat twee dicht bij elkaar gelegen waarden in een verschillende klasse kunnen worden ingedeeld. Het model werd ontwikkeld voor de Vlaamse Ardennen, een deelgebied van het studiegebied, en nadien toegepast op het uitgebreide studiegebied met dezelfde geologische en topografische kenmerken.