Woordenlijst

Actieve puntlaag

Een actieve puntlaag is een puntlaag waarop de mogelijkheid bestaat extra gegevens te verkrijgen via de informatieknop-knop.

Afgesloten watervoerende laag

Watervoerende laag die voorkomt onder één van de volgende afsluitende hydrogeologische hoofdeenheden die gekenmerkt worden door de unieke code 0300, 0500, 0700 of 0900. De Vlaamse Regering legt deze gebieden op kaart vast. Daarbij wordt er voor gezorgd dat elke winning eenduidig is vastgelegd.

Anticline

Een plooi waarbij de oudste lagen in de kern voorkomen.

Antropogeen

Door de mens veroorzaakt of verwezenlijkt.

Aquifer

Watervoerende laag.

Aquifercodering

De aquifercodering is een systeem van codering van watervoerende geologische lagen met behulp van de HCOV-code. HCOV staat voor Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen.

Arthesisch grondwater

Grondwatersituatie waarbij een watervoerende laag, die bedekt is door een ondoordringbare laag en gevoed wordt op een hoger niveau waar de deklaag niet meer aanwezig is, onder druk komt te staan. Wanneer een put geslagen wordt in deze watervoerende laag zal het water stijgen tot op een hoogte overeenkomend met het piëzometrisch niveau van deze laag.

Beschermingszone

Het geografische gebied dat overeenkomstig artikel 3, 2°, is afgebakend om het grondwater in het waterwingebied tegen verontreiniging te vrijwaren.

Bodem

Het bovenste, losse deel van de aard­korst, dat de wortel­zone omvat.

Bodemvocht

Het water dat voorkomt boven het freatisch vlak.

Boring

In dit systeem is elke waarneming van grond­lagen een boring. Bij de meeste boringen wordt er met een boortoestel een gat gemaakt in de onder­grond om de verschillende grond­lagen te kunnen beschrijven. Vaak is het de bedoeling een put uit te bouwen zodat water kan gewonnen worden. Soms worden boringen uitgevoerd om een aantal geo­technische karak­teris­tieken te bepalen of om weten­schappelijk onder­zoek uit te voeren. Opper­vlak­kige waarne­mingen van de onder­grond noemen we ook boringen. Vooral rond 1900 beschreven een aantal geologen vaak de opper­vlakkige lagen. In de databank staan er dan ook verschil­lende boringen met een diepte van 0 meter. Het gaat vooral om wegin­snijdingen of om zicht­bare litho­logische ken­merken langs de oppervlakte.

Congelifluctie

Neerwaartse massabeweging van min of meer grote gesteentenmassa’s die zich in de zomerse opdooilaag bevinden. Het afschuiven gebeurt op zwakke hellingen onder invloed van de zwaartekracht langsheen het natuurlijk glijvlak van de top van de zomerse permafrost.

Cuesta

Langgerekte asymmetrische heuvelrug in een weerstandbiedende monoclinaal hellende laag. Ontstaat wanneer in een vertikale opeenvolging van zachthellende lagen met afwisselende erosieresistentie, de weinig weerstandbiedende laag sterker door erosie wordt aangetast dan de erosieresistente laag. De lange, zachte helling volgt min of meer de helling van de weerstandbiedende laag, terwijl de korte en steile helling het dal beheerst dat in de zachte laag uitgehold is.

Dagzomen

Waar een gesteente aan de oppervlakte komt, zegt men dat het dagzoomt.

Deflatie

Het proces, waarbij droog, ongeconsolideerd zand, leem en klei verplaatst worden door de wind.

Deflatiegrind

Kapje grind dat achterblijft na het deflatieproces, wanneer het oorspronkelijk sediment uit grindhoudend zand bestond.

Degradatie

Geleidelijke verlaging van het aardoppervlak door verwering van het moedermateriaal en transport van het losgemaakte materiaal.

Deklaag

De laag die boven de watervoerende laag voorkomt.

Dendritisch patroon

Boomvormige vertakkingstructuur; bijvoorbeeld van een riviernet waarbij in een hoofdrivier kleinere zijrivieren uitmonden, die op hun beurt verschillende zijrivieren ontvangen.

Denudatie

Afvoer van het hellingsmateriaal, met degradatie van het aardoppervlak en eventueel verlaging en afvlakking tot gevolg.

Diachrone afzetting

Afzettingen die niet op alle plaatsen even oud zijn.

Detachment

Een zwakhellende breuk met regionaal belang, meestal geassocieerd met normale breukwerking.

Direct lozen

Het toevoegen of verspreiden van stoffen in het grondwater zonder doorsijpeling in de bodem of de ondergrond.

Estuarien

Verband houdend met de karakteristieken of de vorming van een estuarium, dit is een meestal trechtervormige monding van een rivier die onder invloed staat van getijdenstromingen.

Fining up sequentie

Opeenvolging van lagen waarin een afname van korrelgrootte van de gesteentefragmenten naar boven toe wordt vastgesteld.

Fluviatiel

Door beek- of rivierwater afgezet (stromend water).

Formatie

De belangrijkste formele eenheid binnen de lithostratigrafische classificatie. De formatie is de enige lithostratigrafische eenheid waarin een stratigrafische kolom volledig dient te worden onderverdeeld. Het lithologische contrast tussen verschillende formaties (de mate waarin ze lithologisch verschillen) kan variëren naarmate de geologie van een gebied meer of minder complex is, en ook in functie van de graad van detail beoogd door een geologische kartering of nodig voor het opstellen van een geologische geschiedenis. Formaties moeten kunnen worden ingetekend op de schaal die voor een geologische kartering wordt aangewend. De dikte van formaties kan variëren van minder dan een meter tot verschillende duizenden meters.

Formele interpretatie

Onder formele interpretatie verstaan we een klassifikatie van de tertiaire geologische lagen volgens de stratigrafische tabel. Die interpretatie berust vooral op de lithologische kenmerken van de verschillende lagen. De stratigrafische tabel vindt u bij de meta-data van de tertiair geologische kaart.

Freatisch grondwater

Grondwater dat bovenop een eerste slecht doorlatende bodemlaag (bijvoorbeeld klei) staat in relatief goed-doorlatende grond. Het eerste grondwater dat men tegenkomt wanneer men gaat graven, is freatisch.

Glauconiet

Meestal groen gekleurd waterhoudend K-Mg-Fe-Al silicaat dat in de vorm van korrels wordt neergeslagen o.a. als omzettingsproduct van kleiig materiaal. Het mineraal ontstaat uitsluitend in een zeemilieu op gematigde diepte (minder dan 1000m), in gebieden met een zeer lage sedimentatie.

Grondwater

Al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of de ondergrond staat.

Grondwaterkwetsbaarheid

De grondwaterkwetsbaarheid van een gebied is een code die het risico op verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag aangeeft.

Grondwatermeetnet

Het grondwatermeetnet bestaat uit een groep van regelmatig opgemeten peilputten. Het doel hiervan is de ontwikkeling in de grondwaterstand van de verschillende watervoerende lagen te volgen. 

Grondwaterverontreiniging

Het door de mens direct of indirect lozen van stoffen of energiedragers in het grondwater, die een gevaar inhouden voor de drinkwatervoorziening, de natuurlijke ecosystemen of andere vormen van rechtmatig gebruik van grondwater.

Grondwaterwinning

Alle putten, opvangplaatsen, draineerinrichtingen, bronbemalingen en over het algemeen alle werken en installaties die tot doel of tot gevolg hebben grondwater op te vangen, met inbegrip van het opvangen van bronnen op het uitvloeiingspunt en het tijdelijk of bestendig verlagen van de grondwatertafel ingevolge grondwerken.

Grondwater­winnings­eenheid

De verschillende grond­water­winningen, uitge­zonderd deze die bestemd zijn voor de openbare drinkwater­voorziening, waarvan het gewonnen water is bestemd voor eenzelfde milieu­technische eenheid als gede­finieerd in het artikel 1.1.2. van titel II van het VLAREM; het feit dat verschillende grond­water­winningen een verschillend eigendoms­statuut hebben, belet niet dat zij een grond­water­winnings­eenheid kunnen vormen.

HCOV

Hydrogeologische Codering van de Ondergrond van Vlaanderen.

Hydrogeologische hoofdeenheid

Een opeenvolging van geologische lagen die globaal dezelfde hydrologische eigenschappen bezitten.

Hydrogeologisch onderzoek

Hydrogeologisch onderzoek omvat de studie van het grondwater. Het gaat daarbij vooral om de aanwezigheid en de beweging van het grondwater en de fysische en chemische processen die het grondwater ondergaat. 

Hypsometrie

Hoogtemeting van het reliëf.

Indirect lozen

Het toevoegen of verspreiden van stoffen in het grondwater na doorsijpeling in de bodem of de ondergrond. De hoogste grondwaterstand in het gebied is steeds bepalend voor het vaststellen van een directe of indirecte lozing.

Informele interpretatie

De informele interpretatie bevat de indeling van de verschillende tertiaire stratigrafische lagen, zoals externe auteurs die gemaakt hebben.

Intercallatie

Tussenlaag.

Interdigitatie

Vertanden van meerdere lagen in elkaar, bijvoorbeeld in laterale overgangszones.

Intermitterende beken

Beken die slechts tijdens een deel van het jaar, of periodisch water vervoeren.

Intertidaal

Gedeelte van een wad, dat gelegen tussen hoogtij en laagtij tweemaal per dag onder water komt te staan.

Isohypse

Een isohypse is een lijn op een kaart die punten op gelijke hoogte van een referentieniveau verbindt. Binnen DOV wordt steeds in m TAW gewerkt. Dit wil zeggen dat als referentieniveau het o-niveau van de tweede algemene waterpassing gebruikt wordt.

Isopache

Een isopache is een lijn op een kaart die punten met een gelijke dikte van een bepaald pakket verbindt.

Lacustrien

Verband houdend met zoetwatermeren.

Lagunair

Betrekking hebbend op de karakteristieken of de vorming van een ondiepe baai (lagune) die beschermd wordt tegen de open zee door een duinengordel, een schoorwal of een eilandenreeks, maar waarbij nog een opening naar zee blijft bestaan zodat zeewater en fijne sedimenten binnen gevoerd worden.

Lid

De formele lithostratigrafische eenheid die de eerste onderverdeling is na formatie. Een lid heeft voldoende lithologische karakteristieken om het te onderscheiden van de rest van een formatie. Een formatie hoeft niet (volledig) onderverdeeld te worden in leden.

Limoniet (bruinijzererts)

Een mineraalmengsel ontstaan door de omzetting van ijzerhoudende mineralen.

Lithologie

Eigenschappen van een gesteente in verband met mineraalinhoud, textuur, structuur, algemeen uitzicht, kleur, splijtbaarheid, enz.

Lithostratigrafie

Discipline van de stratigrafie die zich bezighoudt met de beschrijving en naamgeving van gelaagde of sedimentaire gesteenten gebaseerd op de lithologie en stratigrafische relaties.

Longitudinaalbreuk

Een breuk vrijwel parallel aan een referentie-richting.

Lozen

Zie direct lozen en indirect lozen

Mica's (glimmers)

Mineralen die ook glimmers genoemd worden omwille van het sprankelend effect bij een bepaalde lichtinval. Dit is het gevolg van de gelaagde structuur van de glimmer die ontstaan is als onderdeel van dieptegesteenten.

Monoclinaal

Hellend in één enkele richting.

NACE-BEL

Belgische versie van de activiteitencodering NACE Rev.1, die werd opgesteld door het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschap (Eurostat).

Niveo-eolisch sediment

Sediment aangevoerd door de wind in aanwezigheid van sneeuw en afgezet, met een afwisseling van zand en sneeuwlaagjes.

Niveo-fluviaal sediment

Sediment, ontstaan door het afspoelen van materiaal ten gevolge van het ontdooien van de sneeuwlagen in een niveo-eolisch sediment.

Normaalbreuk

Een afschuiving of normaalbreuk is een (meestal steilstaande) breuk, waarlangs het bovenliggende breukblok is afgeschoven ten opzichte van het onderliggende blok. Dit resulteert in extensie of rek.

Oligotroof veen

Veen dat in een voedselarm milieu is ontstaan.

Ondergrond

Het gedeelte van de aardkorst dat onder de bodem gelegen is.

Onverzadigde zone

De bodem boven de grondwatertafel.

Opschuivingsbreuk

Een overschuiving heeft een steilhellend breukvlak (> 45°), waarlangs het bovenliggende breukblok is opgeschoven. Dit resulteert in verkorting.

Organogeen

Van organische oorsprong.

Overschuivingsbreuk

Een overschuiving heeft een steilhellend breukvlak (> 45°), waarlangs het bovenliggende breukblok is opgeschoven. Dit resulteert in verkorting.

Parasietplooi

Een kleinere plooi in de kern of op de flanken van een grotere plooi (bv. een 2de-orde plooi op een 1ste-orde plooi). Meestal wordt verondersteld dat beide gelijkvormig zijn.

Peilput

Een peilput is een constructie om de grondwaterstand of stijghoogte van het grondwater te meten.

Periglaciaal

Betrekking hebbend op de klimaatskenmerken en de daaruit voortvloeiende geomorfologische en sedimentologische verschijnselen in gebieden die zich rondom door landijs bedekte gebieden bevinden. Kenmerken voor een periglaciaal milieu is de aanwezigheid van een permafrost, dat wil zeggen een permanent bevroren ondergrond, waarvan alleen ‘s zomers een bovenlaag (de opdooilaag) ontdooit.

Plenaire set

Sets van sedimenteenheden, begrensd door vlakke grenslagen.

Plooias

Strikt genomen bezitten enkel cylindrische en conische plooien een plooias. Deze is in beide gevallen evenwijdig met de as van respectievelijk de cylinder of kegel die de plooivorm benadert. Op kaart worden plooiassen centraal in anticlines en synclines weergegeven.

Plooivergentie

Strikt genomen bezitten enkel cylindrische en conische plooien een plooias. Deze is in beide gevallen evenwijdig met de as van respectievelijk de cylinder of kegel die de plooivorm benadert. Op kaart worden plooiassen centraal in anticlines en synclines weergegeven.

Puntlaag

Een puntlaag is een overlegkaart waarop een aantal puntgegevens worden getoond. Binnen DOV bestaan er puntlagen van de boringen, de sonderingen, de vergunde grondwaterwinningen en het grondwatermeetnet. 

Ravineren

Uitschuren van onderliggende lagen door bovenliggende lagen.

Regressie

Verschijnsel waarbij de kust zich in zeewaartse richting verlegt tegenover een relatieve zeespiegeldaling.

Sediment

Een afzetting gevormd door het samenbrengen van losse gesteentefragmenten en eventueel deeltjes van organismen.

Solifluctie

Verschijnsel van traag neerwaartse vloeien van gesteentemassa’s, verzadigd met water, op zwakke hellingen, onder invloed van de zwaartekracht.

Sondeerpunt

De sondeerpunt is het eindstuk onderaan de sondeerbuizen, dat de elementen bevat voor het meten van de conusweerstand en de plaatselijke wrijvingsweerstand. Bij gebruik van de piëzoconus kan ook de waterspanning in de grond rond de conus gemeten worden. In de punt kunnen ook een of twee hellingsmeters worden aangebracht om de afwijking van de sondeerpunt ten opzichte van de verticale as te registreren. De conusweerstand wordt opgemeten met de conus die bestaat uit een kegelvormige punt met een cilindrische verlenging. De plaatselijke wrijvingsweerstand wordt opgemeten met de kleefmantel, het cilindrische deel van de sondeerpunt achter de conus. De waterspanning in de grond rond de conus wordt gemeten met een filter die vlak achter de conus is geplaatst en die een meetapparaat bevat om de poriënwaterspanning te meten.

Sondering

Een sondering is een proef waarbij een reeks sondeerbuizen, onderaan voorzien van een sondeerpunt, langzaam en gelijkmatig in de grond wordt gedrukt en waarbij met bepaalde diepte- of tijdsintervallen, de conusweerstand, de plaatselijke wrijvingsweerstand en/of de totale indringingsweerstand worden gemeten. Met de elektrische conus kan ook de waterspanning in de grond rond de conus worden vastgesteld. De statische discontinue sondering wordt uitgevoerd met de mechanische conus (CPT-M) en de statische continue sondering wordt uitgevoerd met de elektrische conus (CPT-E) of piëzoconus (CPT-U). 

Stijghoogte

Hoogte van het grondwater in een peilput in een watervoerende laag.

Stratigrafie

De beschrijving van alle gesteentelichamen die de aardkorst opbouwen, met inbegrip van hun organisatie in onderscheidbare, bruikbare en karteerbare eenheden op basis van intrinsieke eigenschappen of kenmerken, met als doel om hun ruimtelijke verbreiding en onderlinge relaties vast te stellen, evenals hun opeenvolging in de tijd en om de geologische geschiedenis te interpreteren.

Subsequent

In de richting parallel aan de strekking van de geologische laag.

Subtidaal

Deel van een wad dat continu onder het laagtijpeil gelegen is.

Syncline

Een plooi waarbij de jongste lagen in de kern voorkomen.

Synsedimentair

Gelijktijdig met de afzetting van het sediment gevormd.

Thalweg

Het lengteprofiel van de diepte insnijding van een later opgevuld rivierdal.

Transversaalbreuk

Een breuk die vrijwel dwars staat op een referentierichting.

Verzadigde zone

De bodem onder de grondwatertafel.

Waterwingebied

Het geografisch gebied dat overeen­komstig artikel 3, 2°, is afgebakend en waar kunst­werken en inrichtingen zijn of zullen worden gevestigd voor het winnen en vergaren van grond­water, hoofdzakelijk bestemd voor de drinkwater­voorziening.